VMR blokje




Kennis­netwerk voor milieu-, water- en natuur­beschermings­recht 

Wolven doden om ze te beschermen? Het mag, maar niet zomaar

Geplaatst op 01-11-2019  -  Categorie: Columns speciale onderwerpen  -  Auteur: Arie Trouwborst

Op 10 oktober 2019 deed het Hof van Justitie van de EU voor de tweede keer uitspraak in een zaak rond wolvenjacht in Finland (C-674/17). Net als in 2007 (C-342/05) is het weer wat duidelijker geworden hoe de derogatie-clausule in artikel 16 van de Habitatrichtlijn dient te worden toegepast. Artikel 16 maakt het mogelijk om onder bepaalde voorwaarden af te wijken van de verboden – op doden, vangen, verstoren, enz. – die gelden ten aanzien van strikt beschermde soorten van Bijlage IV, zoals de wolf in het betreffende deel van Finland (en in Nederland).

Jacht om draagvlak te verbeteren

Een centrale vraag in deze zaak was of artikel 16(1)(e) ruimte biedt om legale jacht op wolven toe te staan met als doel de acceptatie van wolven onder de lokale bevolking te verbeteren en zo het illegaal doden van wolven te verminderen. Stroperij, vaak volgens de methode ‘shoot, shovel and shut up’, is één van de belangrijkste doodsoorzaken van wolven in Finland – en ook daarbuiten, zoals de verdwijning van de Belgische wolvin ‘Naya’ lijkt te illustreren.

Ja, zegt het Hof, een dergelijke ‘draagvlak-jacht’ kan in beginsel op artikel 16(1)(e) worden gebaseerd. De voorwaarden waaronder zijn echter niet mals. Een eerste vraag bij elke voorgenomen derogatie is of de beoogde handelingen überhaupt geschikt zijn om het beoogde doel te bereiken. In casu is het aan de Finse autoriteiten om op grond van “nauwkeurige wetenschappelijke gegevens … definitief aan te tonen” dat het organiseren van een zekere legale wolvenjacht “de illegale jacht daadwerkelijk kan doen dalen, en wel in die mate dat [de legale jacht] een positief netto-effect op de staat van instandhouding van de wolvenpopulatie heeft” (r.o. 45-46).

Strikte interpretatie voorwaarden

Vervolgens dient, wederom op basis van de “beste pertinente wetenschappelijke en technische kennis”, te worden aangetoond dat er geen andere bevredigende manier bestaat waarop het nagestreefde doel – hier: verminderen van stroperij door verhoging van maatschappelijk draagvlak – kan worden bereikt (r.o. 51). En dan zijn er nog het vereiste dat de derogatie het bereiken of handhaven van een gunstige staat van instandhouding niet in de weg mag staan, en de reeks specifieke randvoorwaarden van artikel 16(1)(e) zelf – “strikt gecontroleerde omstandigheden”, “op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen”, “beperkt … aantal” – die volgens deze uitspraak allemaal restrictief moeten worden uitgelegd.

In geval van onzekerheid dient het voorzorgsbeginsel te worden toegepast. Zo stelt het Hof dat, “indien het onderzoek van de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens onzekerheid laat bestaan over de vraag of een [derogatie] al dan niet schadelijk is voor de instandhouding of het herstel van de populatie van een met uitsterven bedreigde soort in een gunstige staat van instandhouding,” de autoriteiten zich van die derogatie dienen te onthouden (r.o. 66).

Staat van instandhouding: grensoverschrijdende benadering?

De uitspraak bevat ook belangrijke overwegingen inzake de reikwijdte van artikel 16(1)(e) – dit is geen catch-all grondslag, maar een restcategorie voor doeleinden die niet onder 16(1)(a)-(d) vallen – en inzake de grote vraag op welk niveau of niveaus de staat van instandhouding dient te worden beoordeeld. Wat dit laatste betreft, merkt het Hof de nationale populatie aan als standaard, maar schept tevens ruimte om bij een soort als de wolf naar de grensoverschrijdende populatie te kijken. Het is een gemiste kans dat de uitspraak niet aangeeft onder welke voorwaarden een dergelijke internationale benadering aan de orde is. Hoe dan ook is het volgens het Hof in de regel noodzakelijk om het effect van een derogatie tevens te beoordelen op het niveau van de lokale populatie, en in het algemeen te garanderen dat het behoud van “dynamiek” en “sociale stabiliteit” op lange termijn wordt gewaarborgd (r.o. 57).

Verder dan wat aanstippen komt deze blog niet, en ik nodig de lezer van harte uit tot het lezen van de uitspraak zelf, die van wezenlijk belang lijkt te zijn voor de toepassing van het soortenbeschermingsrecht – en niet in de laatste plaats voor die soorten waarvan de geschiedenis leert dat een harmonieus samenleven met de mens geen vanzelfsprekendheid is, zoals wolf en bever.

 

Een uitgebreide analyse van deze materie verschijnt binnenkort: A. Trouwborst & F.M. Fleurke, ‘Killing wolves legally – exploring the scope for lethal wolf management under European nature conservation law’, Journal of International Wildlife Law and Policy.