Het terugdringen van de veel te hoge stikstofbelasting is in de afgelopen decennia een strijd met vallen en opstaan (en weer vallen) geweest. Op dit moment liggen wij helemaal op de grond, maar opstaan is mogelijk, en zelfs op korte termijn. In circa 30 jaar is de gemiddelde depositie in Nederland afgenomen van 2700 naar 1700 mol N/ha/jaar. Dit betekent een gemiddelde jaarlijkse daling van zo’n 33 mol N/ha/jaar (PBL, Compendium voor de leefomgeving 2019). Dat lijkt een groot succes. In het laatste decennium is het beeld echter anders: sinds 2005 is er geen sprake meer van een daling en sinds enkele jaren stijgt de depositie zelfs licht, ondanks de beloftes dat het PAS ‘met zekerheid’ een daling van de stikstofdepositie tot gevolg zou hebben. Nederland kent de hoogste overschrijdingen van de kritische depositiewaarden in heel Europa. Wij zijn echter ook het enige land waarin voor iedere bron van zelfs een kleine nieuwe stikstofdepositie op overbelaste gebieden een passende beoordeling en een natuurbeschermingsvergunning wordt gevraagd en thans in de regel niet wordt verleend. Althans, dat lijkt de lijn te zijn (geweest) van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak ten tijde van de verwijzingsuitspraak inzake PAS. Zo gezien zijn wij Europees, zo niet wereldkampioen in de ineffectiviteit van het juridisch-bestuurlijk kader ter regulering van stikstofemissies. Dat moet en kan anders. Daarvoor is ten eerste een lange-termijn visie en een bindend reductieplan nodig. Doel moet zijn de stikstofbelasting in de komende decennia vele honderden mollen omlaag te krijgen, maar ook andere maatregelen te nemen om de achteruitgang van de natuur te stoppen en waar mogelijk natuur weer te herstellen. Daarbij zal ook besloten moeten worden hoe om te gaan met habitattypen die een kritische depositiewaarde hebben die ook op lange termijn onhaalbaar is, zoals bij sommige hoogvenen met een waarde van rond de 400 mol per hectare en jaar. Pas als is vastgelegd welke reducties tot wanneer (en waar) moeten worden bereikt, net zoals dat met betrekking tot broeikasgassen gebeurt, kan met alle betrokkenen overeen worden gekomen wie op welke termijn wat bijdraagt aan deze reductie. Een dogma dat alle betrokken partijen de noodzakelijke maatregelen daartoe vrijwillig moeten nemen zal niet werken, feitelijk niet en ook niet juridisch. Het liefst mogen sectoren vervolgens zelf uitzoeken hoe zij de reducties bereiken; dat is het beste om innovaties uit te lokken. Wel moet tussendoor en aan het einde afgerekend worden, op basis van de feitelijke emissies en deposities, met een stevige stok achter de deur. Als de depositie daadwerkelijk, en niet alleen modelmatig, daalt, is het toepassen van drempelwaarden ecologisch en juridisch geen probleem. Naarmate de feitelijke reductie hoger is, kan de drempelwaarde ook hoger worden vastgesteld en behoeven dus minder projecten een individuele ecologische onderbouwing. Daardoor kelderen de administratieve lasten. Dan kunnen wij uiteindelijk ook weer meespelen en mogelijk tot de top doordringen in de liga van effectieve juridisch-bestuurlijke kaders.
Chris Backes, hoogleraar omgevingsrecht, Universiteit Utrecht