VMR blokje




Kennis­netwerk voor milieu-, water- en natuur­beschermings­recht 

Wetsvoorstel biedt duurzaamheidsafspraken nog onvoldoende ruimte

Geplaatst op 07-04-2020  -  Categorie: Columns Wg Mondiale Drzheid  -  Auteur: Marga Robesin

Op 4 juli 2019 is het Wetsvoorstel ruimte voor duurzaamheidsinitiatieven (Kamerstukken II 35 247)[1] ingediend bij de Tweede Kamer. Dit voorstel introduceert de mogelijkheid voor ‘de Minister die het aangaat’ om duurzaamheidsinitiatieven algemene gelding te geven door deze, op verzoek van de initiatiefnemers, in een algemene maatregel van bestuur of regeling op te nemen.

Op zichzelf een goed streven, aangezien de bereidheid bij bedrijven en maatschappelijke organisaties om duurzaamheidsafspraken te maken sinds een paar jaar sterk is afgenomen. Na een aantal afkeurende analyses van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) over dergelijke initiatieven, zoals ‘De Kip van Morgen’[2], wegens strijd met het mededingingsrecht lijkt men (te?) voorzichtig. Dat is jammer. De overheid is terughoudend met regelgeving op dit terrein en van maatschappelijke partijen, met hun ervaring en expertise, wordt juist verwacht dat ze met elkaar tot oplossingen van duurzaamheidsopgaven komen. Het is echter de vraag of het wetsvoorstel in de huidige vorm voor meer enthousiasme bij bedrijven en organisaties zal zorgen.

Ten eerste moeten verzoeken aan zware indieningsvereisten voldoen. Initiatiefnemers moeten voldoende draagvlak aantonen (art. 3, lid 1 onder b en c); de gevolgen van de regels voor duurzame ontwikkeling, de markteffecten en ‘andere gevolgen’ onderbouwen (art. 3, lid 1 onder d); en beschrijven hoe ze beogen bij te dragen aan het toezicht op de naleving en de handhaving van de te stellen regels (art. 3, lid 1 onder e). Deze eisen vragen veel van initiatiefnemers. Bovendien waarschuwen sommige mededingingsrechtexperts voor het risico dat betrokken partijen tijdens hun onderzoek naar draagvlak al in de sfeer van het maken van (ongeoorloofde) afspraken komen.

In de tweede plaats is de reikwijdte van de wet beperkt. Art. 2, lid 2 van het wetsvoorstel benoemt drie thema’s waarop verzoeken betrekking kunnen hebben: reductie van broeikasgasemissies, duurzame energieproductie of energiebesparing en diergezondheid of dierenwelzijn. In september is een amendement ingediend waarin wordt voorgesteld om een vierde thema toe te voegen, namelijk internationale ketenverantwoordelijkheid ten aanzien van mensenrechten, milieu, werkgelegenheid en arbeidsverhoudingen.[3]

Tenslotte zal de tijdelijke geldingsduur van de op verzoek gestelde regels initiatiefnemers niet stimuleren om verzoeken in te dienen. Art. 10 bepaalt dat een regeling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op grond van deze wet een tijdstip moet bevatten waarop de regels vervallen. Dat mag niet later zijn dan 5 jaar na inwerkingtreding. De regeling kan eenmalig met 5 jaar worden verlengd. Het standaard opnemen van een horizonbepaling geeft de regelingen een experimenteel karakter, volgens de Memorie van Toelichting[4]. Daarmee komt de regering tegemoet aan bezwaren van de Afdeling Advisering van de Raad van State, die wees op het primaat van de formele wetgever. Indien uit evaluatie blijkt dat de regels succesvol zijn, kunnen ze door middel van het reguliere wetgevingsproces ‘bestendig worden gemaakt’. Het is een goede zaak dat regels die de duurzame ontwikkeling niet blijken te dienen vervallen, maar deze termijn is kort om effecten te kunnen meten.

Het is lastig balanceren tussen het ruimte bieden aan duurzaamheidsafspraken aan de ene kant en het beschermen van de consument aan de andere kant. Dit wetsvoorstel doet een dappere poging, maar lijkt die balans nog niet te vinden. De Tweede Kamer heeft begin oktober 2019 verslag uitgebracht[5]. De regering heeft nog niet geantwoord op de gestelde vragen.

 

Marga Robesin werkzaam bij de Stichting Natuur en Milieu

 

[1] https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/wetsvoorstellen/detail?id=2019Z14708&dossier=35247

[2] https://www.acm.nl/nl/publicaties/publicatie/13758/Analyse-ACM-van-duurzaamheidsafspraken-Kip-van-Morgen

[3] Kamerstukken II 35 247, nr. 5.

[4] Kamerstukken II 35 247, nr. 3, p. 24-25.

[5] Kamerstukken II 35 247, nr. 6.