Kennisnetwerk en discussieplatform
Het milieustrafrecht kent vele interessante facetten. Causaliteit is er daar één van en is vaak een noodzakelijk vereiste. Een strafrechtelijk onderzoek in het milieustrafrecht vindt zijn oorzaak vaak in een 'incident' in welke vorm dan ook. Daarmee is de vraag gerechtvaardigd of het 'incident' wel veroorzaakt is door hetgeen de verdachte uiteindelijk wordt verweten.
Dat geldt in ieder geval voor de volgende kernbepalingen in het milieustrafrecht. Op grond van de artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht is hij die respectievelijk opzettelijk en wederrechtelijk een stof op of in de bodem, in de lucht of in het oppervlaktewater brengt, dan wel hij aan wiens schuld dat te wijten is, strafbaar indien daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is. Indien het feit iemands dood ten gevolge heeft, werkt dit strafverzwarend. Artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet bepaalt dat het de werkgever verboden is handelingen te verrichten of na te laten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop rustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.
Verrassend genoeg is causaliteit in de rechtspraak zelden een thema. Daar wordt weinig aandacht aan besteed. Tóch loont het om dat, waar aangewezen, wel te doen. Recent werd dat bevestigd door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2025:5301). De rechtbank veroordeelde de verdachte onderneming in kwestie, een fabrikant van innovatieve producten, met name voersystemen, voor de kalverhouderij, eerder tot een geldboete van € 50.000 waarvan € 30.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het hof kwam echter tot een vrijspraak. Deze zaak betrof een ongeval in een kalverenstal met een door de verdachte ontworpen, geproduceerde en geleverde voerrobot. De zoon van één van de vennoten van de kalverenstal was op de voerrobot geklommen, bekneld geraakt en uiteindelijk komen te overlijden.
Volgens het OM was dit de fabrikant van de voerrobot in strafrechtelijk zin aan te rekenen. Als het gaat om de ontwikkeling van producten voor de agrarische sector moet er, volgens het OM, rekening mee worden gehouden dat er kinderen op het erf aanwezig zijn. Dat kinderen op de voerrobot zouden klimmen, was volgens het OM niet alleen een mogelijkheid, maar zelfs een zekerheid. De door de fabrikant genomen veiligheidsmaatregelen bleken onvoldoende dan wel ongeschikt voor dit voorzienbare gebruik, aldus het OM. Daarmee zou sprake zijn van overtreding van artikel 18 van de Warenwet op grond waarvan het verboden is om waren te verhandelen waarvan degene die deze waren verhandelt, weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij bij het gezien hun bestemming te verwachten gebruik bijzondere gevaren kunnen opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens. Meer specifiek zou niet voldaan zijn aan de technische (veiligheids- en gezondheids-) eisen zoals opgenomen in het Warenwetbesluit Machines en de Machinerichtlijn.
Het hof komt tot het oordeel dat – op basis van het dossier – niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat er een causaal verband is tussen niet-naleving van de gestelde vereisten en het ontstaan en de gevolgen van het ongeval. In deze beoordeling heeft het hof betrokken dat de vereisten uit het Warenwetbesluit Machines en de Machinerichtlijn niet gesteld zijn krachtens artikel 18 van de Warenwet en het eventuele niet-voldoen aan deze technische vereisten dus nog niet zonder meer meebrengt dat in strijd met artikel 18 van de Warenwet gehandeld zou zijn. Tot een bewezenverklaring van niet-naleving van de technische vereisten an sich – en dus los van het ongeval – komt het hof evenmin. Daartoe bevat het dossier onvoldoende informatie. In het strafrechtelijk onderzoek stond het verband tussen de technische tekortkomingen en het ongeval immers centraal, en niet de eventuele tekortkomingen van de voerrobot als zodanig. Het hof toont zich hier dus kritisch, ondanks dat het een heftige zaak betrof.[1]
Dit arrest onderschrijft dat causaliteit lang niet altijd een gegeven is en, waar aangewezen, kritische beschouwing vergt. Causaliteit zou dan ook in geen geval lichtvaardig mogen worden aangenomen – hoe ernstig de feiten ook zijn. Het blijft immers strafrecht. Daarmee verdient ook het causaliteitsvraagstuk blijvende aandacht – ook in het milieustrafrecht.
Monique van der Linden, advocaat bij Stibbe en lid van de VMR werkgroep milieucriminaliteit
***
[1] Opmerking verdient overigens wel dat niet alle bestanddelen van artikel 18, lid 1 sub a Warenwet in de tenlastelegging terug te vinden zijn. Los daarvan, zal de veronderstelling van causaal verband ongetwijfeld de drijfveer voor de vervolging zijn geweest, maar in de tenlastelegging lijkt dit causale verband evenmin als zodanig te zijn gesteld.